De vrije markt, oftewel: de markteconomie. De Van Dale toont: ‘economisch systeem waarbij vraag en aanbod allesbepalende factoren zijn en de overheid zo weinig mogelijk beperkingen oplegt’. Al jaren zijn economen en historici het er over eens dat het ideaal van deze (kapitalistische) markteconomie achterhaald is. De definitie van een markteconomie zegt namelijk niets over de kwaliteit van een product, de noodzaak van het product, (eerlijke) concurrentie, de gezondheid, uitbuiting en het voorhanden zijn van benodigdheden. Het lijkt er alleen op dat bij politici en ondernemers het kwartje nog niet is gevallen.
En wat komt nu dagelijks langs in ons nieuws? Huizen die onbetaalbaar zijn. Geneesmiddelen die duurder worden gemaakt. Tv-zenders waarbij sport-en-spel achter verschillende betaalmuren komen. Een vrije markt wordt altijd genoemd als argument vóór deze ontwikkelingen: het is wat de gek ervoor geeft (dat deze mensen elkaar en een ieder ander “gek” noemen, laten we dan maar even voor het gemak van ons af glijden). ‘Daar drijft ons land op’. ‘Dat is nu één keer zo’. ‘Dat wil je toch niet veranderen’? ‘Zo zijn we rijk geworden.’ Maar is dat wel zo? Drijft alles op de vrije markt?
De vrije markt. Dat is dus diezelfde markt waarin de werknemers, de ondernemers en de managers worden opgeleid door de staat. Maar wacht eens: de staat zou toch zo min mogelijk betrokken moeten zijn bij de vrije markt? Klagen ondernemers nu juist niet dat werknemers niet meer goed opgeleid worden? En is dat dan niet diezelfde vrije markt dan, waar door middel van (Europese) subsidies de meeste innovatie tot stand komt. Hoe kan dat nu? De vrije markt zorgde toch voor die innovatie en welvaart?
Ja, dames en heren, dat is die ‘vrije markt’. Het is die markt waarin onderzoek tussen werkgevers als Philips en universiteiten als Delft en Wageningen nauw samenwerken. Het is ook die markt, waar de NS nog min of meer een monopolie heeft op het treinnetwerk. Waar is dan die ‘Invisible Hand’ (concurrentie) van Adam Smith? Waar is die concurrentie dan op het treinnetwerk? Zouden die monopolie niet komen, omdat de investering in rails en onderhoud op lange termijn is en het totaal niet rendabel is de eerste jaren? Zou het komen omdat de rails deels onder invloed van de overheid staat vanwege de grond en omgeving die nodig is? Dan vergeten we nog maar even dat er maar een beperkt aantal rails beschikbaar is. En dat je niet zomaar nieuwe mag leggen.
Binnen een Europese markt, waar het ene bedrijf in Frankrijk een veel hogere belasting moet betalen dan in Ierland, is die concurrentie dan wel eerlijk? Nu komt er Europese regelgeving om te zorgen dat landen geen 0% belastingtarief gaan doorvoeren om die concurrentiestrijd te winnen. ‘Huh? Hoe kan dat nu? staten die concurreren met belastingtarieven? Staten die concurreren in een vrije markt?’ Maar zou in een vrije markt nou juist de staat géén rol moeten spelen? En als je dan een geschil hebt over een product of concurrentie, wie oordeelt dan of je door mag? Is dat niet de rechter, die betaald wordt door de staat? Door onze zuurverdiende belastingcenten?
Een vrije markteconomie bestaat niet. Een volledige planeconomie overigens ook niet. Vraag en aanbod bestaan wel, maar in zeer beperkte mate. Het argument van de vrije markt is een luchtspiegeling. Een hoax. Fake news. Een fata morgana. Een drogreden. Iedereen is dol op de vrije markt, zolang ze het monopolie hebben. Of de welvaart. Tot ze (oneerlijk) weggeconcurreerd worden. Dan is het staatssteun. Of oneerlijke concurrentie. Of het nou markteconomie of staatsbemoeienis is, zoals een wijze nummer 14 ooit zei: maak er maar wat tutti frutti van.